Roadtrip met oma door Canada
Afgelopen 3 mei vertrok ik met mijn geweldige oma naar Canada om daar een roadtrip te maken van...
Bekijk verhaal
Bestemming:
A. Liard Hot Springs
(Canada)
Periode: juli 2016
Vervoer: auto
Accommodatie: blokhut
Mijn tijd in Canada heeft grote indruk op me gemaakt. Een weekend weg naar Liard Hotsprings blijkt een avontuur te worden dat ik nooit meer zal vergeten.
De winter is eindelijk voorbij. De sneeuw is weg. Ik hoef mijn auto niet meer elke ochtend uit te graven. Geen gedoe meer met sjaals om mijn hoofd binden zodat mijn longen niet bevriezen. Mijn auto start in een keer en ik hoef niet meer bang te zijn dat ik de motor ben vergeten in te pluggen. Er hangt een stekker uit de motorkap. Dat is verbonden met een soort warme deken, zodat de olie in de motor niet bevriest. Geen glibberen en glijden meer over de wegen. Ik ben er onlangs achtergekomen dat ik de hele winter heb gereden op tweedehands autobanden. Ik ben ervan geschrokken, maar vergeet snel hoe de winter is geweest als ik de natuur bezie die voor mijn ogen verandert van een wit landschap naar een groene oase.
Zomerdieren ontwaken uit hun winterslaap. Binnen een week hebben alle bomen weer een dik pak groene bladeren. De temperatuur stijgt snel. Algauw ben ik de barre winter die zeven maanden heeft geduurd vergeten. De natuur is zo puur en prachtig, dat ik besluit een paar dagen vrij te nemen van mijn werk als fysiotherapeut. Een lang weekend naar Liard Hot Springs. Vulkanische baden die in de ongerepte natuur gratis beschikbaar zijn voor iedereen die er langskomt.
Bepakt en bezakt stap ik in mijn gehavende pick-up, die met moeite de winter heeft overleefd. Nu kan ik eindelijk eens zien wat er zich achter de heuvels van de Rocky Mountains bevindt. De heuvels die me beschermen, maar toch ook verstikken. De weg die ik volg is glooiend en vol bochten. Op iedere heuvel en achter elke bocht volgt er weer een verrassend uitzicht of tafereel. Wegvluchtende berggeiten of rendieren, snel kabbelende rivieren, watervallen, diepe smaragdkleurige meren, de zon die de Rockies roze en oranje laten kleuren. Ik bedenk me hoe puur en prachtig de natuur is.
Na negen uur rijden, op een weg waar ik maar een dozijn andere auto’s ben tegengekomen, heb ik eindelijk mijn bestemming bereikt. Vlakbij de ‘Hot Springs’ is een zeer grote blokhut die met zijn tien kamers een knus en gerieflijk onderdak biedt. Bij de balie geeft de receptioniste mij oogbeschermers.
“In de zomer blijft het altijd licht,” legt ze mij uit.
“Is het gevaarlijk om alleen rond te lopen?” vraag ik haar.
“Het is belangrijk altijd bij elkaar te blijven. Er zijn beren in de omgeving en elanden leven in de moerassen. We hopen dat de beren snappen dat ze niet welkom zijn. We experimenteren met een speciale afvalbak waar beren niet in kunnen. Hopelijk blijven ze weg van dit terrein.”
Opgelucht begeef ik me naar mijn kamer. Halverwege de trap naar boven stoot ik mijn hoofd tegen de snuit van de opgezette kop van een eland. Ik schrik. In mijn sober ingerichte kamer aangekomen blijk ik de oogbeschermers niet nodig te hebben. Als een blok val ik in slaap.
De volgende dag geniet ik. Wanneer krijg ik ooit de kans om met mensen van over de hele wereld in mijn badpak tussen de varens en bomen in een super heet vulkanisch bad te zitten? Het Nederlandse gezelligheidsgevoel borrelt in mij op.
Het valt me op dat dit gebied niet door hekken afgeschermd wordt. De houten paden over het moeras en de houten vlonder en trapjes rondom het bad zijn het enige dat aangelegd is om de Hot Springs voor de mens toegankelijk te maken. Gefascineerd wandel ik over de houten vlonder. Het water is hier al 45 graden. Er leven een soort guppies in het water en er groeien zeldzame varens langs de kant. Plotseling beweegt het moeras. Ik blijf aan de grond genageld staan. Gelukkig ben ik niet alleen als er vanuit de diepte een enorme eland omhoogkomt. Met grote ogen staar ik het dier in de poppetjes van zijn ogen. Iets dat steeds afgeraden wordt. Pas als de eland een soort grommende snuif laat horen, kom ik bij van mijn trance en wandel ik met mijn blik op de vlonder gericht naar het eerste bad. Het wild beweegt zich om ons heen. Ik ben geen held. De toeristen die er zijn luisteren aandachtig naar mijn verhaal over de eland. Ik voel de spanning snel uit mijn lijf stromen als ik het verhaal voor de zesde keer verteld heb en naar nog veel sterkere verhalen heb geluisterd.
“De natuur hier is immers puur en prachtig,” zo praat ik mezelf moed in.
De dag daarna maak ik me klaar om terug naar Fort St. John te gaan. In alle vroegte besluit ik nog een afscheidsduik te nemen. Het onderste bad is al volop in gebruik. Honderd meter verderop is het bovenste bad waar nog niemand is. Ik aarzel, maar besluit toch even daar pootje te baden en van het uitzicht te genieten. De vogels fluiten, de bladeren aan de bomen ritselen, de struiken bewegen, een zacht briesje houdt mijn hoofd koel. Uit mijn ooghoek zie ik een dun boompje helemaal krom trekken. Ik probeer er niet op te letten. Het is de wind, houd ik mezelf voor. Totdat twee bruine oortjes zichtbaar worden. Ik haal een paar keer diep adem. De paniek raast door mijn lijf. Wat zal ik doen? Als ik blijf zitten en er gebeurt iets dan kan niemand mij horen. Als ik beweeg schrikt de beer misschien en kan hij aanvallen. Ik bedenk me dat het misschien beter is om zo dicht mogelijk bij andere mensen te zijn dan hier alleen te blijven. Mocht de beer iets doen dan is er iemand in de buurt om me te helpen. Zo zacht als ik kan sta ik op, pak mijn handdoek en loop stilletjes het pad weer af. Steeds sneller en sneller loop ik tot ik veiligheid vind bij andere toeristen die ook een afscheidsbad nemen.
De rit naar huis is adembenemend. Ik passeer een meer dat de kleur heeft van jade, zo groen. Het schijnt dat in dit gebied veel dinosaurusbeenderen zijn gevonden. Ik probeer me voor te stellen hoe een dinosaurus uit dit meer drinkt. Er is ruimte genoeg voor, denk ik.
Die avond, als ik weer thuis ben, brengt het nieuws een beangstigende reportage. Bij het bovenste bad van het Liard Hot Springs was eerder die middag een kind aangevallen door een uitgehongerde beer. Zijn moeder stortte zich op de beer en vond de dood. Een man probeerde de beer af te leiden. Ook deze man werd gedood. Vervolgens was er een groepje mannen op het geschreeuw afgekomen. Om de beer af te leiden besloten ze allemaal een andere kant op te rennen. Eén van hen werd achterna gezeten. Hij struikelde en viel. De beer nam twee happen uit zijn kuit alvorens te worden doodgeschoten door een Canadees, die op weg was naar Alaska om op eland te jagen. De beer was uitgehongerd door afvalbakken die voor beren niet toegankelijk waren. Deze beer was gewend van afval te leven. Hij wist niet hoe hij zich in de natuur moest redden. Het rennende jongetje was een gemakkelijke prooi. Geschokt laat ik dit nieuws op me inwerken.
Een paar weken later rijd ik langs de Peace River naar het dorpje Hudson’s Hope. Het is windstil. De mist boven de rivier, de herten die naar eten zoeken onder de smeltende sneeuw aan de kant van de weg, de besneeuwde toppen van de Rockies die me tegemoet komen, terwijl ik heuvel op, heuvel af rijd, ontroert me. Het voelt alsof ik in een achtbaan zit. Alleen ga ik hier niet over de kop, giechel ik in mezelf.
Voor mij ligt een weg met een scherpe bocht naar links die ook nog eens met een helling van zeven procent omhoog klimt. Ik geef gas om zonder moeite de helling te kunnen nemen. Plotseling rent een enorme eland vlak voor mijn wielen de weg over. Ik rem abrupt. Ondanks dat er grind gestrooid is voel ik de wielen onder me wegglijden. Ik probeer tegen het slingeren in te sturen, maar algauw raak ik de macht over het stuur kwijt.
Was ik nu maar in het natte, platte Nederland gebleven, denk ik, terwijl de pick-up twee maal om zijn as draait en vervolgens op zijn zij in de berm belandt. Ik hang in de veiligheidsgordel en kijk over mijn rechter schouder in de afgrond van een ravijn dat steeds minder diep wordt. Met een klap komt de pick-up op zijn vier wielen neer. De motor slaat af. Ik merk dat ik al die tijd het gaspedaal diep ingedrukt heb gehouden. Dom. Ik stap uit met de schrik nog in mijn benen. Gelukkig verder ongedeerd. Op een struik vlakbij is een roodborstje geland die me geruststellend toefluit. Heel in de verte op een helling zie ik een wolf. Hij staat stil en kijkt me aan. De afstand maakt zijn blik niet bedreigend. Toch besluit ik in de pick-up te gaan zitten in de hoop dat er snel iemand zal komen om me te helpen. De pick-up start wel, maar de wielen liggen te diep in de sneeuw om op de weg te komen. Voor het eerst zie ik de sticker die op een klein hoekje van de achterruit geplakt is. Er staat: Eat Moose, 10.000 wolves can’t be wrong. Gelukkig maar, denk ik. De wolf zal me niet lusten. Ik zie de wolf verder de helling op sjokken. Niet lang daarna stopt een aardige vrouw die zonder pardon haar auto keert en terugrijdt naar Hudson’s Hope, waar zij net vandaan kwam en ik juist naartoe moest. Hoe kouder het klimaat, hoe warmer de mensen.
Ik woon nu een jaar in Fort St. John en sta voor de keuze om nog een jaar te blijven. In dit jaar heb ik van alles gezien. Van orka’s in de Pacific Ocean, tot een rit van een uur in een helikopter. Ik ben zelfs met de trein van Vancouver naar Toronto gereisd. Als ik een middag wil winkelen rijd ik drie uur naar de stad Calgary, na een lunch bekijk ik een aantal uren de winkels en koop wat ik nodig heb. Daarna drie uur rijden naar huis, alsof het niets is. Onderweg is zoveel te zien dat de tijd snel voorbij gaat.
Terwijl ik in de oude pick-up zit zie ik dat het landschap van een groene oase verandert in een bonte verzameling van geel, rood en okerkleuren. De winter staat weer voor de deur, maar ik ben er nu beter op voorbereid. Waarom zou ik niet blijven? Zo zit ik in mijn vertrouwde pick-up te piekeren.
Ik rijd langs de Peace River naar huis. Onderweg zie ik dat een adelaar een vis heeft gevangen. Langs de kant van de weg zie ik herten en grondeekhoorns. In mijn achteruitkijkspiegeltje zie ik de Rockies waarvan de toppen alweer besneeuwd zijn. Op een heldere dag als dit lijkt het landschap om me heen net een schilderij waarin ik me, net als Erik in zijn insectenboek, waan.
Een paar honderd meter verderop zie ik langs de kant van de weg iets bewegen. Ik pas mijn snelheid aan. Vaak steken herten vlak voor mijn wielen de weg over. Ik nader de bruine schim tussen het gras en realiseer me dat het geen hert kan zijn. Uit voorzorg minder ik vaart. Ik kom steeds dichterbij. En ja, het dier springt vlak voor mijn wielen op en rent de weg over. Ik kan nog net op tijd remmen. Mijn hart klopt in mijn keel. Het was een bruine beer. Mijn keus is snel gemaakt. Om dit te kunnen waarderen moet je hier geboren zijn, denk ik. Drie weken later zit ik in het vliegtuig terug naar huis. Terug naar mijn oude, vertrouwde omgeving in Nederland.
Geschreven door Fiona Hack